Interview met Xandra Bremers ter gelegenheid van de Bernadine de Neeve Glasprijs 2011

Door Inemie Gerards-Nelissen

 

 

‘Mijn glas lijkt af te brokkelen, uiteen te vallen in haar broosheid. Tere lichamen met gaten, die door hun fragiele uiterlijk getuigen van kwetsbaarheid en vergankelijkheid.

 Eindigheid en verval zijn terugkerende elementen in mijn werk. Maar zij gaan altijd hand in hand met poëzie en schoonheid.’

 

Xandra Paijmans-Bremers heeft een atelier in Amsterdam Noord, dat zij deelt met twee anderen. Midden in het atelier staat een kinderbadje. Op geroeste poten hangt een doorzichtige en rafelige glazen kuip, kompleet met gat en afsluitdop. Het lijkt met moeite te blijven hangen aan de rand en vertoont gaten en scheuren. Het badje vraagt om een reactie:

 

Wat heeft dit badje met het thema ‘schoonheid en verval’ te maken?

‘Dit badje heb ik gemaakt voor een tentoonstelling met het thema “dood”. Het badje staat voor de zorg die de mens aan het begin van het leven, als baby, en aan het einde van zijn leven, als bejaarde, nodig heeft. Net als het menselijk lichaam toont ook het badje na verloop van tijd tekenen van verval. Voor mij heeft het object bovendien nog een dierbare betekenis: de stop waarmee het water - dus het leven - vastgehouden kan worden is een herinnering aan mijn vader. De stop is gemaakt van een keramische penning. Een dergelijke penning, met een nummer, krijgt de gestorvene mee tijdens de crematie. Deze penning is van mijn vader en symboliseert het langzaam maar zeker vervagen van zijn persoonlijke identiteit en het steeds verder wegzinken tot een nietszeggend “nummer”.

Aan mijn vader herinnert eveneens de hoorn van een oude grammophoon die de inspiratie gaat leveren voor een nieuw werk. Ook nu gaat het over het ouder worden en de bijbehorende lichamelijke achteruitgang van de mens, in het bijzonder over het allengs minder kunnen horen. Ik heb gezien hoe mijn vader steeds minder in staat was om te verbaliseren, hoe hij zich steeds verder terugtrok in zijn eigen cocon. Hij wist het ook zelf en wat hij erover zei komt terug in dit werk.

 

Werk je graag met bestaande, oude voorwerpen?

‘Ja, ik bewaar allerlei dingen die ik op een gegeven moment het atelier in sleep. Ik pak ze zo nu en dan vast en zet ze weer terug. Maar op een gegeven moment weet ik wat ik ermee wil doen. Dan weet ik ook pas wat mij in het betreffende object aantrok en wat ik ermee wil laten zien. Het thema verval is altijd in mijn werk aanwezig geweest. Wat het badje en de hoorn betreffen: het zijn natuurlijk oude voorwerpen maar ze worden door mij getransformeerd tot een nieuw bestaan dat blijvender zal blijken dan het oorspronkelijke, afgedankte object. Kunst is onder meer in staat een mens hoop te geven dat er iets overblijft, dat er iets doorgaat. De schoonheid van de kunst geeft zodoende troost’

 

Hebben kunst en troost en schoonheid met elkaar te maken?

‘Schoonheid is iets wezenlijks waar ieder mens op reageert. Daarnaast denk ik dat schoonheid in de context van de eindigheid van het leven liefde met zich meebrengt, mededogen, erbarmen: op die manier kan ik het verval een plaats geven, op die manier kan ik het aan. Schoonheid heeft voor mij niets van doen met uiterlijke kenmerken. Iets kan nog zo knap gemaakt zijn maar toch de bezieling missen om de toeschouwer te ontroeren.’

 

Heb je daarvoor realisme nodig?

‘Mijn werk is inderdaad figuratief. Dat heeft om te beginnen te maken met mijn eigen fysieke, menselijke bestaan. Mogelijk zal het ooit abstracter worden, maar dat past nu niet in mijn artistieke filosofie. Voor mij moet het nu figuratief zijn. Het gaat allereerst om mijn eigen gevoel. Ik wil mijn emoties over de vergankelijkheid overbrengen en dat gaat heel lastig via een abstract werk. Door het figuratieve worden mensen weliswaar gedwongen een bepaalde richting uit te denken, maar de gelaagdheid van mijn werk laat alle ruimte aan de verbeelding van de toeschouwer .

Ik heb veel geleerd over kunst en schoonheid van de filosofen Kant en Heidegger. Ik begrijp wat zij te zeggen hebben. Kant verklaart het “genie” van de kunstenaar als een vrij spel tussen de rede en de verbeeldingskracht. Als een van deze twee aspecten overheerst kan er niet van kunst gesproken worden. Dit geldt ook voor de toeschouwer. Als het verstand wegvalt is er geen oordeelsvermogen meer mogelijk, als de emotie overheerst eveneens. Heidegger gaat veel meer uit van het object en verklaart schoonheid als een manier om het wezen van het kunstwerk te onthullen. Voor mij als kunstenaar vullen Kant en Heidegger elkaar aan.’

 

Wat heb je voor de Bernardine de Neeve-glasprijs gemaakt?

‘Ik heb een torso gemaakt. Een vervallen vrouwenlichaam dat op haar buik ligt, weerloos maar toch met een zekere spanning. Ze moet op de grond kunnen liggen want je moet er op neer kunnen kijken en omheen kunnen lopen. Ze staat voor kwetsbaarheid, onmacht, verlies van dromen en illusies. Ze is hulpeloos maar straalt tegelijk een soort verzet uit. Erboven, op enige afstand, komt een torso van latexrubber te hangen. Haar hoofd is voorovergebogen en ook zij mist haar armen en benen. Zij kijkt neer op haar glazen lichaam, ze zijn beide hetzelfde figuur. Ik realiseer me dat de toeschouwer bij het zien ervan snel christelijke associaties krijgt. Maar met een crucifix heeft dit corpus niets te maken: voor mij symboliseert dit werk het lichaam en de daaruit vrijgevochten geest.

 Ik hoop dat dit werk goed tentoongesteld kan worden. De beide onderdelen moeten veel ruimte krijgen om het gewenste effect te kunnen bereiken. Zo dit niet mogelijk is denk ik dat ik een ander nieuw werk inzend dat eveneens met de eindigheid van het leven te maken heeft: een donker grijs varkentje met een lengte van 90cm. Deze sculptuur staat op een standaard en heeft minder ruimte nodig. Een kant van het beestje is gerafeld, lijkt wel verbrand en de andere zijde is helemaal doorgesmolten. De titel van het varken Erbarme dich um meiner Zähren willen, komt uit de Matthäus Passion. Ik heb het een opwaartse beweging meegegeven om de eindigheid en tegelijk de levensvreugde, de opstanding, te kunnen symboliseren. Maar het dier moet ook op mededogen kunnen rekenen. Per slot wordt het geslacht en door ons opgegeten.’

 

Doorgesmolten en gerafeld: kun je iets over je techniek vertellen?
’Ik werk vanuit een bestaand model waarvan ik eerst een wasmodel maak. Daar maak ik de buitenmal omheen van gips en de was wordt uitgesmolten. De mal wordt nu gevuld met een laag glaskorrels waar weer een gipsen binnenmal tegenaan komt. De gehele mal gaat in de oven en daarbij is de positionering van groot belang. Zwaartekracht, temperatuur en tijd bepalen het moment waarop het zakkende glas plastisch wordt en de gaten ontstaan met die typische 'draadjes' gesmolten glas. Het is een erg kritiek proces met veel variabelen waaronder kleur en gewicht van het glas en de dikte van de mal.  Ik kan slechts de condities scheppen maar daarna moet het glas zijn loop krijgen. Dan moet ik het loslaten en het toeval toestaan. Soms gaat het fout. Soms loopt het anders dan ik dacht maar zolang de thematiek gewaarborgd blijft kan ik dat accepteren.’

 

Wanneer ben je met glas gaan werken?

‘Ik ben natuurlijk al heel lang vertrouwd met het medium glas via mijn broer Peter (Bremers). Ik weet nog hoe ik een jaar of 20 geleden stond te springen van opwinding toen Peter bij Bernard Heesen glas stond te blazen. Zo spannend en sensationeel! Overigens was ik zelf toen bezig met het maken van wasmodelletjes van restjes kaars.

 In 2000 heb ik een workshop gevolgd bij Gilbert Hockers in Eindhoven en in hetzelfde jaar bij Richard Price. Peter raadde mij aan om te gaan assisteren bij glaskunstenaars. Dat heb ik gedaan en veel geleerd. Mijn man en ik hebben toen een oventje - een klein potje met zo’n acht kilo glas - voor mij gebouwd en daar heb ik enkele jaren mee gewerkt. Ik heb in die tijd ook regelmatig geëxposeerd. Op den duur bevredigde dat niet omdat ik technisch niet in staat was te maken wat mij voor ogen stond. Ik heb toen de stoute schoenen aangetrokken en ben naar de Rietveldacademie gegaan en me aangemeld bij Caroline Prisse en Gareth Noel Williams. Daar was ik toen zeer gelukkig mee maar heb me op de academie ook vaak hoogst ongelukkig gevoeld!

 Het kwam erop neer dat ik alles moest loslaten wat ik tot dan toe gedaan had en eigenlijk van voren af aan moest beginnen. Mijn hele artistieke leven werd op zijn kop gezet, er werd aan gemorreld en getrokken. Halverwege het eerste jaar stond ik letterlijk en figuurlijk met lege handen! Ik startte opnieuw vanuit mezelf en moest uitzoeken welk medium het beste bij mij paste. Voor die tijd ging ik uit van het materiaal glas waar ik verliefd op was. Ik moest het glas kunnen loslaten en dat was heel moeilijk voor mij. Achteraf gezien is het een buitengewoon leerzame ervaring en ik ben blij dat er van mij geëist werd mij te realiseren waar ik mee bezig was, wat ik wilde.

 De jaren op de Rietveld zijn zeer intensief geweest. De Rietveldacademie heeft mij geleerd te denken als een kunstenaar. Kunst is mijns inziens niet uitsluitend gebaseerd op vakmanschap en het materiaal moet niet voorop staan. Het gaat er veeleer om wat ik als kunstenaar wil zeggen en met welk materiaal ik dat het beste tot uitdrukking kan brengen. Kunst gaat over ideeën.

 Bovenal heb ik ervan geleerd dat het erg belangrijk is jezelf voortdurend te kunnen

vernieuwen en te blijven ontwikkelen.’

 

 

 

Copyright 2011 Inemie Gerards-Nelissen

 

 

 



'